Ieder niveau

Iedereen kan trainen op haar eigen niveau. Het maakt niet uit of je nu nog geen koprol kunt of juist je salto al onder de knie hebt.  

De jongste turnsters trainen vooral op voorgeschreven oefeningen waarin de basis van het turnen gelegd wordt. Vanaf 12 jaar kun je net als Sanne Wevers je eigen oefening maken met verschillende elementen. 

Vier toestellen

Het turnen voor meisjes heeft vier wedstrijdtoestellen. Tijdens de recreatieve trainingen komen naast deze vier toestellen ook diverse andere toestellen aan bod. Denk dan aan de grote trampoline, airtumblingbanen (luchtkussens) en diverse situaties die je ook in springen, freerunning en circus zult tegenkomen. De kern ligt wel bij de volgende toestellen: 

• Sprong: Een pegases (springtafel) met een houten verende plank ervoor en matten erachter. Eén aanloop, springen op de plank, afzetten met de handen van het toestel en landen op de mat. En dan liefst zo complex mogelijk, dat is waar het bij dit toestel om draait. In de voorgeschreven oefenstof wordt er alleen met een plankoline en matten gewerkt, dus nog zonder springtoestel ertussen.

• Brug ongelijk: Twee ongelijke houten leggers ongeveer twee meter bij elkaar vandaan. Een typisch hang-, zwaai- en draaitoestel. Vanaf het begin tot het eind moet je blijven zwaaien op dit toestel, zonder stops en statische houdingen. Variërend van dicht bij de stok tot veraf.
• Balk: Een balk van 10 centimeter breed en 5 meter lang op een hoogte van 1.20 meter. Je evenwicht bewaren terwijl je loopt, springt, draait om de lengte-as en uiteindelijk ook over de kop gaat. De kunst is om dit er uit te laten zien alsof je gewoon op de vloer staat.
  
  
• Vloer: Een vierkante springvloer van 12x12 meter. Dit toestel wordt ook vaak op andere situaties geoefend. De oefeningen bestaan uit acrobatische elementen (sprongen, bijvoorbeeld salto’s) en niet-acrobatische elementen (balans, lenigheid en kracht, bijvoorbeeld handstanden en spagaatsprongen). Uiteindelijk worden dit oefeningen op muziek.

De les